Betonnen vanitas
Stephan Vanfleteren fotografeert de Atlantikwall
In de vroege ochtend van 6 juni 1944 kijkt majoor Werner Pluskat vanuit zijn bunker over zee. De horizon ligt in de nevel. Hij knippert met zijn ogen en kijkt nóg eens. Honderden schepen varen hem tegemoet. Het is een klassiek geworden scène uit The Longest Day, de speelfilm over het begin van de geallieerde invasie in Normandië.
De landingen op D-Day sloegen een fatale bres in de Atlantikwall, de buitenste verdedigingslinie van de vesting die Duitsland van Europa had gemaakt. De 15.000 bunkers langs de kusten van Noorwegen, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk tot de Spaanse grens waren na die ‘langste dag’, 70 jaar geleden, vrijwel waardeloos geworden.
Veel van dat beton is intussen verdwenen. Opgeblazen, onder het zand gebulldozerd, in zee gevallen. Soms resteren van al die geschutsopstellingen, radartorens, schuilplaatsen, loopgraven en mitrailleurnesten alleen wat vage contouren. Andere bunkers leiden een tweede leven als dancing, aardappelschuur of wijnkelder voor nieuwe huizen aan zee.
Krijtrotsen
Maar op sommige plaatsen kan de oorlog zo weer beginnen, lijkt het. Pluskats bunker, bijvoorbeeld, op de krijtrotsen bij Longues-sur-Mer, even boven Bayeux, staat er nog, met de sporen van tientallen granaatinslagen in het betonnen dak.
Je kunt staan waar Pluskat stond, en als je met je ogen knippert zie je door de kijkspleet wat hij zag. Het is een vuurleidingspost van twee verdiepingen. Van hieruit werd het geschut gedirigeerd dat stond opgesteld in bunkers verder het binnenland in. Die batterij had tegen zeedoelen in actie moeten komen, maar werd op D-Day grotendeels uitgeschakeld. Ook die bunkers staan er nog, één inclusief een roestig kanon.
Hitler dankte zijn veroveringen in het westen aan snelle tankmanoeuvres, luchtlandingen en precisiebombardementen, waarop Fransen en Britten geen antwoord hadden. Maar na de verloren, althans niet gewonnen Battle of Britain, groeven de Duitsers zich over een lengte van bijna 3.000 kilometer in aan het Kanaal en de Atlantische kusten. Het is ironisch dat de pioniers van de beweeglijke Blitzkrieg terugvielen op het bouwen van starre en ten slotte kwetsbare forten uit een eerder tijdperk.
Ruinenwert
Er is meer ironie. Hitlers hofarchitect Albert Speer bedacht het Ruinenwert-principe: een gebouw moest zo worden ontworpen en gebouwd dat het, net als Griekse en Romeinse tempels, ook als ruïne nog indrukwekkend zou zijn. De Atlantikwall is onbedoeld het enige nazi-bouwwerk dat zich daaraan heeft gehouden. Een betonnen vanitas, een monument voor militaire overmoed. Zo heeft fotograaf Stephan Vanfleteren de linie in zwartwit geportretteerd in een monumentaal fotoboek dat alle andere fotodocumentaires over de Atlantikwall achter zich laat.
Op de Kanaaleilanden, het enige stukje Brits grondgebied dat de Duitsers wisten te veroveren, staan ze nog op de rotsen: hoge betonnen torens met kijkspleten. Ze hebben de ongenaakbaarheid van Paaseiland-beelden. Bij sommige denk je aan Frank Lloyd Wrights Guggenheim Museum of de ‘brutalistische’ architectuur van het voormalige Oostblok.
Elders langs de oude linie wroeten boomwortels langzaam het beton op, moskee-achtige zuilen en verwrongen staal spiegelen zich in stilstaand water. Golven spoelen er dankzij Vanfleterens lange sluitertijden als melkachtige mist overheen. Veel bunkers liggen in zee omdat zeventig jaar zeewind het duin eronder hebben weggeblazen. Uiteindelijk wint de natuur.
Stephan Vanfleteren: Atlantic Wall, Hannibal Books, 2014