De ploeg streek het slagveld glad

Restanten van de strijd op de Hartmannswillerkopf in de Elzas

Reis langs de frontlinies van de Grote Oorlog

De kerktoren van het Noord-Franse stadje Albert is een ideale observatiepost voor de artillerie. Vanaf de bovenste omloop, net onder het Mariabeeld, kun je tot ver in de Duitse linies kijken. Dat weten de Duitsers ook. Vanaf september 1914, als ze zich ingraven aan de Somme, proberen ze de toren omver te schieten. Het lukt ze niet. Wel raakt op een dag het beeld los. Het helt voorover en blijft dan hangen, net onder het horizontale vlak, alsof een onzichtbare hand het ondersteunt.

Een legende is geboren: zodra het beeld valt, zal de oorlog afgelopen zijn, zeggen de soldaten. Dat het gewoon een scheef beeld is – overigens de enige maagd in de stad, zeggen sommigen – wil er niet in. Magisch denken is verleidelijk voor wie geen meester is over zijn eigen lot.

De ‘hangende maagd’ is verwant aan de soldaten die in die jaren overal op de slagvelden als spoken opduiken, wenkend tussen mistflarden in niemandsland, lang nadat ze zijn gesneuveld, om hun levende makkers te helpen. Het is betekenis willen zien waar alleen willekeur is.

De maagd van Albert hangt daar tot het voorjaar van 1918, als de Duitsers het stadje even weten in te nemen en Britse granaten de kerk alsnog verwoesten. Sindsdien is de toren herbouwd. De vergulde maagd staat er bovenop, en heft haar kind naar de hemel. Maar je weet dat iedereen die even naar boven kijkt nog steeds iets anders ziet.

Latrines, luizen, kameraadschap

De grote musea, zoals het Mémorial in Péronne en de Lakenhal in Ieper hebben een opknapbeurt gekregen. Rond de grote begraafplaatsen en monumenten zijn wegen verbreed en nieuwe parkeerplaatsen aangelegd, want het Westelijk Front trekt deze zomer recordaantallen toeristen. Toch lijkt de ‘Grote Oorlog’ – die in Frankrijk, België en Groot-Brittannië de Tweede Wereldoorlog nog altijd in de schaduw stelt – verder weg dan ooit. De laatste veteraan is dood. Niemand kan nog uit de eerste hand vertellen over latrines, luizen, kameraadschap, verlof, de alledaagse dood. Hoe het is om de luitenant op zijn fluitje te horen blazen en uit je loopgraaf te klimmen.

We moeten het nu doen met boeken, gedichten, bibberende filmbeelden. De slagvelden zijn volgebouwd of gladgestreken door de ploeg. Wat is er nog te zien waar (bijna) niets meer te zien is? Dat was het idee van een korte reis langs drie sectoren van het front: de Elzas, de Somme en Vlaanderen, een eeuw na dato.

Varkensstaarten

Frans oorlogsmonument op de ‘HWK’

Twee mannen in oranje jekkers halen stukken gaas weg rond kleine boompjes. Het gaas moest de schors beschermen tegen knabbelende dieren, maar de boompjes zijn nu groot genoeg. Het gaas rond de ‘Duits-Franse vriendschapsboom’ moet nog blijven zitten. Volgens het tweetalige bordje is deze boom al in 1997 geplant, maar het blijft een iele staak.

In het bos staan stukken ijzer met een krul. Queues de cochon, varkensstaarten, heten ze, lees ik later. Door die krul kun je snel prikkeldraad trekken. Als je wat langer kijkt zie je het prikkeldraad ook nog. Het ligt er in complete rollen tussen het groen, overal steken stukken draad uit de grond, als roestige distels.

En als je je ogen dichtknijpt zie je Franse chasseurs alpins met hun blauwe baretten en Duitse Jäger, de elitetroepen uit beide kampen, in het draad hangen. Daarachter liggen de loopgraven en de mitrailleurnesten, en je kunt er nog zinken munitietrommels oprapen. Niet buiten de paden lopen als je niet op een onontplofte granaat wilt stappen. De Hartmannswillerkopf moet een van de best bewaarde slagvelden van Europa zijn. Ze kunnen zo weer beginnen. Het niemandsland tussen de loopgraven is nog geen tien meter breed.

‘HWK’ is een strategische heuvel met een weids uitzicht over de Elzas en het Rijndal. Hij ligt nu weer stevig in Frankrijk. Maar sinds 1870, toen Frankrijk zijn Duitstalige grensprovincies – de Elzas en een deel van Lotharingen – aan het Duitse Rijk verloor, hield Frankrijk hier op. Na 1914 wilde het die vernedering tot elke prijs goedmaken, te beginnen met de inname van de heuveltoppen waar de Duitsers zich hadden verschanst.

De Fransen stelden zich een gemakkelijke overwinning voor. Maar het hele jaar 1915 werd om de top gevochten. Nadat een laatste Frans offensief in december was vastgelopen, bleven de linies vastliggen tot het eind van de oorlog.

Twee manieren van vechten

Loopgraven op de ‘HWK’
Franse militaire begraafplaats op de ‘HWK’

In weinig boeken over de Eerste Wereldoorlog komt ’HWK’ voor. Toch was het een belangrijk strijdtoneel. Franse overmoed liep zich vast in Duitse onverzettelijkheid. Het was ook een waterscheiding tussen twee manieren van vechten, die pas later in de oorlog duidelijk zou worden. Duitsland verdedigde in de Elzas de nieuwe buitengrenzen van het keizerrijk en was niet van plan te vertrekken. ‘Lieb Vaterland, magst ruhig sein/ Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein!’, staat op een porseleinen pijp in het archeologisch museum van Straatsburg, dat de oorlog aan het minst bekende front documenteert.

Duitsland bouwde diepe loopgraven in beton en staal. Frankrijk zag zijn linies als tijdelijk, een tussenstop totdat de Duitsers de Rijn weer over gejaagd waren. Zeker in de beginjaren maken de ondiepe Franse linies, versterkt met hout en golfplaat, een geïmproviseerde indruk.

De Fransen hebben hier hun beste soldaten opgeofferd, die keer op keer met de bajonet op het geweer naar voren werden gestuurd, zoals onder Napoleon al gebeurde. Maar de Duitsers ontdekten al in het begin van de oorlog dat in dit terrein de traditionele infanterie was uitgespeeld. Stormtroepen hadden de toekomst: kleine groepen soldaten met granaten en vlammenwerpers leidden de aanval, of vaker, de tegenaanval. De infanterie volgde om het veroverde terrein te bezetten.

Dat Frankrijk hier ‘conceptueel de oorlog heeft verloren’, zoals sommige historici beweren, lijkt overdreven. Maar het is moeilijk te ontkennen dat het langzaam leerde. Pas aan het eind van de oorlog zou het zijn voordeel doen met methodes die de Duitsers hier al in de praktijk brachten.

De enorme prijs die Frankrijk betaalde voor het handhaven van de status-quo is te zien op een tegenoverliggende helling. In de ‘nationale necropool’ Hartmannswillerkopf zijn 30.000 soldaten begraven. Het merendeel ligt in gemeenschappelijke graven, de rest onder rijen kruisen – een wrange echo van de wijnranken die iets lager op de flanken van hetzelfde heuvelland in dezelfde rijen groeien.

Leeuwen, geleid door ezels

fricourt-pano
Panoramafoto uit 1915 van de zone Fricourt-Mametz richting Duitse linies [detail, klik voor de hele foto; collectie Imperial War Museum, Londen]
Zon schijnt door de rook. Als de Britse kanonnen even voor half acht ’s ochtends zwijgen, komen de mannen van het Devonshire Regiment hun loopgraaf uit en lopen in brede rijen de Duitse loopgraven voor het dorp Mametz tegemoet. Een van hen is kapitein D.L. Martin. In zijn vrije tijd heeft hij een model van de omgeving gemaakt en vaak gewaarschuwd dat ze onder dodelijk machinegeweervuur zullen komen te liggen vanuit een Duitse positie even buiten het dorp. Ik loop een stukje met ze op over de hellende akker en probeer me voor te stellen hoe het was. Vierhonderd meter is geen moeilijke afstand voor geoefende machinegeweerschutters. Overal vallen soldaten in het hoge gras, de anderen blijven doorlopen.

Kapitein Martin stierf op de plek die hij had aangewezen. Hij is met 152 anderen van zijn regiment begraven in hun eigen loopgraaf. Het is een van de vijftig kerkhoven waar de 20.000 Britse doden van die 1ste juli 1916 liggen. In een steen onder de bomen staat: ‘The Devonshires held this trench, the Devonshires hold it still.

Het Somme-offensief zou nog vier maanden duren en weinig terreinwinst opleveren. Wat The Big Push had moeten worden, werd een nieuwe impasse. De Somme werd synoniem met vals optimisme. Veel Britse granaten waren blindgangers. Britse (en Franse) generaals die hun mannen de vleesmolen in bleven sturen, verloren aan de Somme hun reputatie. ‘Leeuwen, geleid door ezels,’ luidde het oordeel van een later tijdperk.

Dat is intussen bijgesteld. Want ze zagen ook wat anderen niet zagen. Dat de uitkomst van de oorlog aan het westelijke front zou worden bepaald. Dat de verdedigers in het voordeel waren en dat de aanvallers nieuwe technieken onder de knie moesten krijgen, zoals de tank, het vliegtuig en minder suïcidale tactieken voor de infanterie. Dat zou nog twee jaar duren. Tot die tijd was er geen alternatief voor een uitputtingsslag met enorme offers. De winnaar wordt de partij die de overwinning het meest verlangt, zei Charles de Gaulle al in 1914.

Verstikkende gassen

Franse trekpop van een Duitse soldaat die zich overgeeft [Imagerie d’Epinal]
Voor het thuisfront heeft Frankrijk de oorlog jarenlang met vrolijke kijkdoosplaten geïllustreerd. ‘Opplakken op stevig paper of karton, uitknippen en omvouwen langs de stippellijn.’ Op een beroemde propagandaplaat van de Imagerie d’Épinal zie je ‘Fritz’ paniekerig de handen in de lucht steken en ‘Kamerad!’ roepen. Een andere gaat over de effecten van de ‘verstikkende gassen’ op de Franse soldaten in hun helblauwe tenue: zakdoek voor de mond en doorvechten.

Mosterdgas werd voor het eerst gebruikt door de Duitsers bij de Derde Slag om Ieper, beter bekend als ‘Passchendaele’, die op 31 juli 1917 begon. Alle partijen hadden toen al ervaring met traangas, chloor en vooral fosgeen, dat de meerderheid van de 100.000 gasdoden voor zijn rekening nam.

Het heeft de Duitsers niet geholpen. De slag zou vier maanden duren en geen winnaar opleveren. Geen terreinwinst ook. Maar dat was niet langer het punt. Duitsland ontdekte dat het de uitputtingsslag, met 300.000 doden en gewonden aan beide zijden, niet kon volhouden.

Vloeibare klei

Een lint zaterdagse wielrenners suist tussen de kletsnatte akkers van Passendale met maïsstengels en kool. Dit is dezelfde klei die door regen en trommelvuur in 1917 vloeibaar werd en die nog steeds lijken en granaten naar boven brengt. De Passchendaele Experience heeft een facelift gekregen. Café’s heten er Brasserie 14-18 of The Porter House (‘Een stukje Ierland in het hart van Vlaanderen’). Er vochten hier veel Ieren.

Op de begraafplaats Langemarck liggen 44.000 Duitsers: alleen al in het massagraf achter de poort 25.000, van wie 8.000 onbekenden. Michel Haerynck is naar één van hen op zoek: Georg Fischer, een student, die op 5 september 1917 is gestorven, begraven en ergens herbegraven, maar niet op de plek waar hij is ingeschreven. Misschien is hij hier. De bejaarde Vlaming pluist al jaren: registers en logboeken van militaire kerkhoven na. Zo heeft hij al tientallen vermisten opgedoken: Britten, Belgen, Duitsers, en hun nabestaanden op de hoogte gebracht. Georg Fischer ‘zal ook bovenkomen,’ zegt hij. Waarom hij dit doet? ‘Verdoeme,’ zegt hij. ‘Er heeft nog nooit een mens bij zijn graf gestaan en zich afgevraagd: waarom is die jongen gestorven?’

Deze reportage verscheen in een speciale bijlage bij NRC Handelsblad bij de honderdste verjaardag van de moordaanslag in Sarajevo op de Oostenrijkse kroonprins, aartshertog Franz Ferdinand, op 28 juni 1914, idie het startschot voor de Eerste Wereldoorlog betekende.


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *