Horizon

De Krabbenkreek, getijdenwater tussen Tholen en Sint Philipsland, 2018
De Neeltje Jans, het oude werkeiland in de Oosterscheldekering, is een merkwaardige tussenzone, half natuur en nog steeds half ingenieursenclave. Elk jaar lieten we het anker wel een keer vallen in de Betonhaven en kochten een bassin verder mossels – je hebt ook mensen die ‘mosselen’ zeggen – bij een scheefhangende schuit. Die is verdwenen.
Dat is een detail. Zeven reusachtige windmolens – samen vormen ze ‘Windpark Bouwdokken‘ – hebben het karakter van dit lage, lege landschap volkomen veranderd. Overal langs de randen van de Oosterschelde schieten de windmolens omhoog. In Zeeland was de horizon vaak ongrijpbaar, vloeibaar, een luchtspiegeling. (‘Zeeland aan de horizon’, NRC, 15 september 2018).
En het kan ook omgekeerd. Het belangrijkste vaarwater tussen Walcheren en Schouwen heet de Roompot. Het is een kilometer of twintig van Domburg naar de duinen van Haamstede, maar de overkant – voor elke Zeeuw betekent ‘de overkant’ iets anders – kan vlakbij lijken. ‘Opeens, met één blik te overbruggen, valt verslonken/ De straklazuren Roompot tot een kronkelkreek/ Voor ’t land van Schouwen als verheerlijkt opgeblonken/ En stralend aangedreven uit zijn nevelstreek’, dichtte P.C. Boutens in 1931. Dat ‘schouwen’ had natuurlijk twee betekenissen.
Dubbelzinnigheid hoort bij de Oosterschelde. Je kunt tien keer op dezelfde plaats varen, zonder dat het één keer zo voelt. Op de ongrijpbare horizon lijken de vaste punten nooit vast te staan. En daarom zijn de nieuwe windparken zo jammer. Ze prikken de horizon vast en maken dit water kleiner. Misschien zijn al die molens wel de echte afsluiting van de Oosterschelde.